De tweede den.

De tweede den kwam in hetzelfde vreemde Oosterse land aan, als de eerste den. Hij kwam terecht in een klein vissersdorpje, gelegen aan een prachtig blauw meer. Daar in een kleine bootswerf wachtte hij af wat er van hem gemaakt zou worden.

 

 

Nieuwsgierig keek hij om zich heen en vergat voor een ogenblik zijn verdriet. Sierlijke kleine bootjes, stevige stoere vissersboten, een rank zeilschip met prachtige zeilen, van alles werd er gemaakt.

Oh, schitterend vond hij het en meteen droomde hij van een groot, trots zeiljacht. Wat zou dat mooi zijn en ook geheel in stijl met zijn eigen afkomst. Hij wilde een vermaard schip worden, met grote blanke zeilen en een roemrijke naam erop, zodat iedereen zou weten, wat voor een geweldig zeilschip hij wel zou zijn!

En dan wilde hij ook gasten aan boord hebben. Prinsen en Prinsessen, Koninklijke en Hoogeplaatste gasten moeten het zijn! Wereldfaam wilde hij krijgen en iedereen zou hem roemen om zijn stabiliteit en betrouwbaarheid. Zijn grote zeevaardigheid zou hij te danken hebben aan zijn rechte stam, zijn sterke hout en zijn wil om dienstbaar te zijn.

In zijn dromen zag hij het allemaal al voor zich. Hij schrok toen hij opeens beetgepakt werd, vele sterke handen begonnen hem te bewerken tot een boot. Enigszins bezorgd, ontdekte hij na verloop van tijd, dat hij helemaal niet leek op een trots zeilschip met prachtige blanke zeilen, oh nee, wat er van hem werd gemaakt leek er totaal niet op. Hij werd een vissersscheepje, oh hoe vreselijk was zijn droom nu ineens ingestort en diep teleurgesteld werd hij te water gelaten.

Daar op het wijde blauwe meer, onder Gods hemel, dobberde de den met sombere gedachten rond. De ruige vissers die hem gebruikten om hun dagelijkse portie vis te vangen, waren gemoedelijke mensen, maar toch zo heel anders dan de Koninklijke gasten die hij zich had voorgesteld.

Er was ook geen aanlegsteiger, zoals voor een luxe zeilschip, nee, oh nee, hij werd maar gewoon het strand opgetrokken en dan schuurde het zand pijnlijk tegen zijn houten onderkant.

En zo gingen de jaren voorbij, een saai bestaan voor een eenvoudige vissersboot.

De den wist dat zijn grote droom eens en voor altijd voorbij was.

Geen Koning of aanzienlijken zouden nu ooit nog eens door hem gevaren worden, hij had geen reden meer om blij te zijn!

De den lag op het strand en wachtte totdat de vissers hem nodig zouden hebben.

Opeens kwam er een man aangelopen. Hij had deze man in al die jaren nog nooit eerder gezien. Hij schatte hem op ongeveer 30 jaar. Achter hem aan kwamen vele, vele mensen, jong en oud, ziek en gezond, het waren er wel duizenden. Waarom al die mensen, dacht de den. Wat is er zo bijzonder aan deze man, dat je daarvoor in zulke grote getalen bijeen komt?

De man beduidde een ieder te gaan zitten in het gras en na verloop van tijd werd het stil. Bij de man waren zo'n 12 andere mannen en het leek wel of deze bij hem hoorden. Aandachtig luisterde de den nu wat hij aan het vertellen was en gaande weg werd het hem vreemd warm om zijn hart. Want deze man vertelde over God de Schepper, zijn Schepper!

Na zovele lange eenzame jaren, voelde hij zich die dag minder triest.

 

Deze man moet wel iets bijzonders zijn, een wonderdoener of zo, want na verloop van tijd zag hij vol verbazing, dat hij zelfs zieken genas. De den keek toe en wist niet goed hoe hij het er mee had. Kreupelen, blinden, verlamden, ze werden allen door deze man aangeraakt en ze genazen! Hoe was dit mogelijk?

Uren verstreken en de mensen gingen nog steeds niet naar huis. Toen keek de man vriendelijk rond en zag een jongen met een mand met visjes en wat brood erin. Och, dacht de den, hij heeft natuurlijk honger gekregen en gaat dadelijk wat eten!

Maar nee hoor! Hij riep de jongen tot zich, nam de visjes en de broden en sprak een dankgebed.

En wat hij toen deed was gewoonweg een wonder! De den was buiten zichzelf van verbazing. De visjes en de broden werden in de handen van deze man, honderd, nee, duizend en nogmaals duizenden keren vermenigvuldigd! Het hield niet op en iedereen kon eten tot men verzadigd was en wat er overbleef was nog zóveel, dat er manden vol mee werden gevuld. Diep in gedachten en heel stil, kon de den het nog haast niet geloven wat hij zojuist had gezien.

Zo'n man zou hij wel eens in zijn boot willen dragen. Maar deze grote wonderdoener zou zich vast niet interesseren voor een eenvoudig vissersbootje als hij.

De man sprak tot de menigte en langzaam keerde men huiswaarts. Toen kwam hij toch zijn kant op en werd hij het water ingetrokken. Een golf van vreugde stroomde over hem heen, want de man stapte in de boot, samen met de anderen en ze voeren het meer op.

De den kon haast niet geloven, deze wonderlijke man te mogen dragen. Wie was hij en steeds opnieuw vroeg hij zich dat af.

 

 

Na verloop van tijd betrok de lucht en de den had al lang gemerkt wat er gaande was. Hij voelde het aankomen, net als in het bos. Donkeren wolken verschenen er aan de hemel en de wind stak op. Het vriendelijke meer werd dreigend en zwart, flinke golven staken de kop op en beukten tegen hem aan.

Menigmaal had de storm in het bos aan zijn takken getrokken en geprobeerd zijn stam omver te blazen, maar hij had toen spottend gelachen en uitdagend de storm toegesproken: "Probeer me maar eens omver te blazen, wedden dat het je niet lukt?"

En dan had de storm nog meer zijn best gedaan en woedend naar hem gebulderd. Maar nooit was het hem gelukt! Maar nu was de situatie anders! Hij had geen sterke wortels meer, geen fundament die hem overeind hield en waar hij op vertrouwen kon en enigszins bezorgd, dobberde hij op de golven.

Wat zou er met hem gaan gebeuren als straks de storm in volle kracht los zou barsten?

En wat met de mannen in de boot en bovenal, met die ene wonderlijke man, die zoveel goeds had gedaan?

Bij die gedachten werd het de den voor het eerst sinds lange tijd bang om het hart. Angstig keek hij naar de lucht, het was dezelfde angst als toen de houthakkers met bijlen en zagen aan zijn voeten stonden.

De mannen in de boot werden onrustig. Ze waren té ver op het meer om de kust nog te zien. De golven beukten ondertussen ongenadig tegen de zijkant van de boot en kreten van angst stegen op.

De den deed zijn uiterste best om elke klap op te vangen, maar hij moest dit keer zijn meerdere erkennen. Lang zou hij het niet meer volhouden. Ook de mannen zagen de dood op hen afkomen en het idee te moeten sterven in de woeste golven, deed hen gillen van angst!

Alleen die Ene Man zei niets! Hij sliep in de hoek van de boot en merkte niet dat er een hevig noodweer was losgebarsten.

De den kon niet begrijpen hoe iemand in hemels naam kon slapen, terwijl de wereld haast verging!

De mannen begrepen het ook niet en in paniek schreeuwden ze boven het gebulder uit: "Meester, hoe kunt U nú slapen, ziet U niet dat wij vergaan?"

De den schrok hevig bij het horen van de aanspreek titel "Meester".

"Meester", dacht hij, "er is er maar één die Meester is en dat is God! Het kan toch niet dat........," verder durfde hij niet te denken.

De Meester werd wakker en stond op, keek om zich heen en zag de doodsangst op de gezichten van de mannen, die gespannen naar Hem keken. Erbarmen sprak uit zijn ogen en met vol gezag en autoriteit, ging Hij op de voorsteven staan. Niets en niemand, zelfs de tomeloze storm niet, kon Hem daar vandaan halen en met machtige stem sprak Hij, dringend en gebiedend: "Storm, zwijg en wees stil"!

 

 

 

Onmiddellijk viel er een stilte, de zware rollers werden kabbelende golfjes en de dreigende lucht vertoonde gouden randen van de zon. Muisstil was het en Hij stond daar nog steeds, terwijl er een zonnestraal precies op Zijn gezicht scheen. Een Hemelse glans lag op Hem en Zijn klederen waren als van lichtende schijn.

Ontzet over het gebeuren, vielen de mannen op hun knieën en aanbaden Hem, zeggende: "Waarlijk Jezus, U bent de Zoon van God".

 

Geschokt en tegelijk vervuld met heilig ontzag voor deze Man, begreep de den vol blijdschap, dat de Koning der Koningen, Jezus, vandaag zijn Gast was en voor zijn ogen een groots wonder had gedaan.

Het fundament, zijn wortels, die hij was kwijt geraakt, had hij in deze Jezus weer terug gevonden en ze waren dieper verankerd dan ooit!

En de trotse tweede den, was in zijn vernedering als eenvoudig vissersbootje, zijn Meester tegengekomen en daardoor was hij rijker geworden dan dat hij ooit in zijn stoutste dromen had kunnen denken!

****************************************************************************************************

Lees het verhaal verder in de: Derde den!

Rating: 5 sterren
1 stem